Stapvoets

1.
De chirurg zit voor me. Naast hem zit een jonge vrouw, een arts in opleiding gok ik, want zij zegt niets en kijkt enkel toe. Hij praat snel en terwijl hij praat maakt hij met een balpen een schets op een klein briefje dat hij op zijn bureau heeft gevonden. Op het briefje staan zijn spreekuren maar hij heeft het omgedraaid om de witte achterkant te kunnen gebruiken. Wat hij schetst zou voor niemand duidelijk zijn zonder de uitleg die hij erbij geeft. De tekening is niet zozeer een concrete weergave van iets als wel een soort visuele ondertitels bij de woorden die uit zijn mond komen.
‘U heeft slechts een kleine breuk. Kijk, je kan dat zo voelen.’ Dat laatste zegt hij tegen de jonge vrouw, terwijl hij een vinger in mijn navel steekt bij wijze van onderzoek. Hij gebaart naar de vrouw die eveneens haar vinger in mijn navel steekt. We doen alledrie alsof dit alles de normaalste zaak van de wereld is en totaal niet raar.

‘We kunnen ervoor kiezen om het alleen dicht te naaien’, zegt hij, ‘maar dan zal het hoogstwaarschijnlijk ooit weer openscheuren. De beste optie is daarom het plaatsen van een netje.’ Hij tekent twee snelle halen over het briefje en bakent daarmee de grenzen af van wat mijn abdomen moet voorstellen. Dan tekent hij daarbinnen een vierkantje. Het netje.
‘Na het plaatsen van het netje steken we plastic tubes in de buikwand waardoor het overtollig vocht van de operatie wordt afgevoerd.’ Opnieuw schiet de balpen over het papier. Van in het vierkant trekt hij een paar kromme lijntjes die ergens buiten mijn buik eindigen in het niets. ‘Daarom moet je na de ingreep een paar dagen in het ziekenhuis blijven. Twee tot vier, vijf, hangt ervan af. De revalidatie is verder dezelfde als bij de kleine ingreep.’

Ik twijfel nog. Het klinkt allemaal nogal ingrijpend en ik heb eigenlijk geen last van mijn kwaaltje. Maar deze dokter herhaalt de drie kille en ietwat tegenstrijdig klinkende vaststellingen die ook de huisarts eerder al deed: 1) Het is niet dringend om hier iets aan te laten doen, 2) Het wordt niet vanzelf beter, alleen slechter, 3) Het is een erg kleine kans maar als het echt slecht wordt moet je binnen een tijdsbestek van drie uur tijd geopereerd worden anders ga je dood.
Artsen geven je graag de illusie dat jij aan het stuur zit. Misschien staat dat in een handboek of misschien stelt dat henzelf gerust. Hoe dan ook, je bent gewoon een hamster in een doolhof dat zij reeds van buiten kennen.
‘Denk er maar eens over na. Als je de ingreep wil, gewoon even bellen. Je zal niet lang moeten wachten. Dit is iets van niks en dat neem ik er wel even tussendoor bij.’
Ik zeg dankjewel en maak me uit de voeten. Een week later bel ik, zoals hij al wist dat ik ging doen, terug en leg een afspraak vast. Voor mij graag iets van niks aub, er snel tussendoor.
‘Oké, tot dan.’

2.
Ontiegelijk vroeg op een maandagochtend meld ik me aan. Mijn koffertje leg ik op een tafel en rits het open, zodat ik straks overal aan kan zonder iets te moeten tillen of om hulp te moeten vragen. Een gebaar van mij aan mijn post-operatieve zelf en een manier om greep te hebben op de situatie. Echt zenuwachtig ben ik eigenlijk niet. De eventuele last en pijn achteraf baren me meer zorgen dan de ingreep zelf. De dokters weten wel wat ze doen, daar ga ik van uit en ik heb beslist om het me gewoon te laten overkomen, om me over te leveren aan de machinerie van de zorg. Vandaag zal ik een hotdog zijn die van de band van de hotdogfabriek rolt.

‘Klopt uw naam met wat er op uw polsbandje staat?’ Het is het eerste wat de potige verpleegster die me opwacht op de afdeling me vraagt. Euh, ja, zeg ik na het toch nog even te checken voor de zekerheid. Dan brengt ze me naar de kamer.
Ik mag me uitkleden – Alles? Ja alles – en een droevige ziekenhuisschort aantrekken. Het zal nog wel even duren zegt ze, dus ik ga alvast in bed liggen. Ik maak me op voor wat eentonig wachten, maar na een minuut of vijf komt de verpleegster weer binnen met nog twee collega’s. Ze praten half tegen elkaar en half tegen mij. Een vergissing met de kamer mijnheer, u had een eenpersoons gevraagd. We kunnen nu nog even wisselen. Ja, maar hij ligt al in zijn bed. Dan wisselen we het bed. Geen probleem mijnheer, blijf maar liggen.
Ik word, met bed en al, naar een andere kamer gerold.

In mijn nieuwe kamer begint het dan snel te gaan. Met z’n drieën creëren ze een kakelende maar geruststellende drukte om me heen. De dokters staan blijkbaar al klaar, wachten al. Ze zijn zo ongeduldig mijnheer, oh la la. Het is maandagochtend hé. Wij zijn direct wakker als wij hier binnenstappen hoor, wees gerust. Hahaha. Maar we moeten u nog wat vragen stellen eerst. En bent u al geschoren? Of u al geschoren bent mijnheer?
Mijn schort wordt omhoog getild en een luid zoemende tondeuse gaat tekeer. Terwijl de ene scheert, lopen de andere twee vrouwen heen en weer, wisselen ze lijsten uit en stellen ze me de vragen die op hun papieren staan neergeschreven. Lengte? Gewicht? Kan u uw mond gewoon opendoen? Allergieën? Ja, flink wat haar heeft u mijnheer. Alcohol? Drugs? Laatste operatie? Kinderen? Contactpersoon? Allergieën? Oeps die heb ik al gevraagd.
Zoem zoem zoem.
Hoe weerloos kan een hot dog zijn?

3.
Een van de assistentes van het operatiekwartier komt me zelf halen. De dokters hebben haar gestuurd uit ongeduld. Achter me hoor ik de stemmen van de drie verpleegsters wegdeemsteren terwijl de assistente me door een paar gangen rolt. Het is niet ver, verzekert ze me.
Ondanks alle drukte van net ben ik nog steeds kalm en ik geeuw een beetje. Het plafond glijdt boven mijn ogen voorbij. Er is even in de hele wereld geen ander geluid dan de wieltjes van een ziekenhuisbed.
‘Kijk eens buiten mijnheer, zo’n mooie hemel’ zegt de assistente. Ze vertraagt een beetje en ik draai mijn hoofd. We rijden zachtjes door een lange gang met aan mijn linkerkant een grote glaspartij, waardoor je een prachtig roze hemel kan zien, zo eentje van net voor de zon opkomt.
‘Mooi hė?’
‘Prachtig’, zeg ik.

4.
Voor ik het operatiekwartier binnengebracht werd, hebben ze me op een ander bed gelegd. Meer een soort brancard, die kan openklappen zodat je met je armen open, als Christus aan het kruis, erop kan liggen.
In het operatiekwartier rollen ze me onder de grote, schotelvormige lampen die je daar verwacht. De chirurg komt even gedag zeggen. ‘We gingen een netje doen zeker?’ vraagt hij. Ik knik en wil nog zeggen ‘Ja, iets van niks’ maar dan is hij al weer weg.
De anesthesist komt zich ook voorstellen en legt even uit hoe de slaapmedicatie zal toegediend worden. (Heeft u allergieën? Hier staat dat u uw mond niet verder dan drie centimeter kan opendoen? Oh, nee, ik zie het al, een vergissing met het aankruisen van de vragenlijst.) Dan is hij weer weg.

Ondertussen praten de assistenten achter mijn hoofd met elkaar over koetjes en kalfjes. Je snottert een beetje. Ja, verkouden. Geen corona, ik ben getest. De griep komt eraan hé. Lang geleden is dat, de griep. Hoe was je weekend? Uit geweest?
‘Ik hoop alleszins dat jullie goed uitgeslapen zijn’, zeg ik. Grapjes doen het altijd goed in de operatiezaal.
Mijn polsen worden vastgemaakt met riempjes. ‘Zodat je ons niet probeert te helpen’ zegt er iemand. Weer een andere verpleegster buigt zich over me heen en komt met haar gezicht heel dicht bij het mijne hangen. ‘Wij gaan goed voor u zorgen. Wij blijven bij u’ zegt ze terwijl ze me indringend aankijkt. Het voelt een beetje creepy. Doe mij maar liever de grapjes.

Opeens staat er nog een arts naast me, een vrouw, en ook die stelt zich voor. Ik zal uw anesthesist zijn vandaag, dokter huppeldepup van daarnet was in de verkeerde zaal terecht gekomen. Een kleine vergissing, niks om u zorgen over te maken.
‘Zolang ik hier zelf maar juist ben’ zeg ik.
Drum fill. Lachband.
Dan vraag ik hoe lang het ongeveer duurt voor ik in slaap zal vallen. Voor ik het antwoord kan horen, zak ik weg.

5.
‘We gaan u even terug op uw bed leggen, mijnheer.’
Weinig dingen zijn zo desoriënterend als weer omhoog klimmen vanuit een anesthesie. Ik word half wakker in de ontwaakzaal. Ik voel me alsof ik overreden ben door een vrachtwagen en vervolgens een fles tequila heb leeggedronken. Mijn eerste reflex is om weer controle te krijgen op de realiteit en te vechten tegen de mist die in mijn hoofd hangt. Ik zie een klok, die wordt mijn anker. ‘Kwart voor tien, klopt dat?’ breng ik uit. De verpleegster bevestigt en ik ben gerustgesteld. Ik weet het uur en ik weet waar ik ben. Dat is voldoende greep voor nu. Doe je ding maar, mist.
Pas drie uur later word ik echt wakker en brengen ze me naar de kamer.

6.
Mijn herstel gaat snel en gestaag. Elke dag voel ik een stapje vooruitgang. Omdat dat in mijn aard ligt, zoek ik ook wat de grenzen op. Op dag 1 kan ik nauwelijks bewegen, maar tegen de avond kan ik mezelf een eerste keer uit bed hijsen. Op dag 2 was ik me zelfstandig en mag het infuus weg, maar nog niet de plastic buisjes die het vocht afvoeren. Op dag 3 maak ik een kleine wandeling.

Er is nog veel pijn, het voelt alsof ze mijn buikspieren aan mekaar geniet hebben. Wat natuurlijk ook ongeveer is wat ze inderdaad hebben gedaan, voor zover ik het goed begrepen heb.
Voor de rest is het wachten. Ik creëer mijn routines. Vroeg opstaan, lezen, een beetje klagen tegen wie zo goedhartig is mij te bezoeken. Verplichte rust heeft wel iets, je kan niet anders dan deze te ondergaan en na een tijdje kom je willens nillens als vanzelf wat tot stilstand.

7.
De nachten in een ziekenhuis zijn lang en eentonig. Je slaapt in stukjes en brokjes, want dan weer komt er een verpleger iets meten – bloeddruk, zuurstof, lichaamssappen – dan weer bliept of hoest er iets op de gang waarop de nachtshift in actie snelt.
Hazenslaapjes overdag bieden de uitkomst, maar ook dan moet je geluk hebben, want er is altijd wel iemand die in jouw kamer moet zijn. Uw eten mijnheer, even de kast aanvullen mijnheer, nog eens uw bloeddruk mijnheer, mag uw dienblad weer mee mijnheer, tijd voor uw medicatie mijnheer, alles goed mijnheer?

‘Kijk eens wat een mooie kleuren.’ De vrouw die de vloer van mijn kamer aan het dweilen is (Even poetsen, mijnheer) staat er een moment letterlijk stil bij. Ze lijkt getroffen door het uitzicht, leunt op haar zwabber en kijkt uit mijn raam naar de bruin-geel-oranje bomen en struiken in het parkje aan de overkant. ‘Ik hou zo van de herfst’ zegt ze dan.
Het doet me nadenken. Ik kijk voor de zoveelste keer uit mijn raam en ik knik. Vijf minuten later is ze klaar met de kamer en zeg ik tot ziens en dankjewel. Voor de nog natte vloeren die ze achterlaat en voor het perspectief.

8.
‘Volgens mij mag u morgen naar huis’ zegt de nachtverpleegster terwijl ze kritisch mijn plastic tubes onderzoekt. Het is vannacht niet de dragonder en niet de onhandige jongen, het zijn de zachte blonde verpleegster en haar al even blonde hulpje. Ik ben hier ondertussen al lang genoeg om een paar gezichten en karakters te herkennen achter hun mondmaskers.
‘De dokter dacht het ook al’ zeg ik, waarna ik een geeuw onderdruk. Hoe groot ook de vriendelijke stilte van deze zorgfabriek, echt tot rust kom je hier niet. Logisch, want je bent hier terecht enkel welkom zolang je de ongemakkelijkheid van pijn moet ondergaan. Van zodra die wat draaglijker is, moet je plaats maken voor de volgende patiënt.

‘Zal ik u deze nacht wat laten doorslapen?’ zegt de verpleegster, die goed is in haar vak en dus feilloos mijn behoeften leest.
‘Dat zou fijn zijn.’
‘Goed, dan slaan we de medicatie over. Ik kom dan niet meer langs tot de ochtend, maar als u toch iets nodig heeft tegen de pijn moet u maar bellen.’ Ze loopt naar buiten en terwijl ze de deur dicht doet zegt ze nog ‘Slaap lekker. Laat het ons weten als u iets nodig heeft hé.’
Dankjewel, zeg ik en ik bedenk dat die laatste zin een mooie titel voor een boek zou zijn. Dan ga ik in de relaxstoel naast mijn bed zitten.

Buiten is het nog donker, de nacht heeft de herfstkleuren opgeslokt, houdt hen nog even jaloers gegijzeld. Ik zal het ziekenhuis niet missen, maar een ervaring is het wel. Een oefening in loslaten, in luisteren naar je lichaam, in anderen het laten overnemen, in even stapvoets leven. Niet lang meer nu, als de ochtend komt zullen ze me laten gaan. Of anders zal het in de namiddag zijn. Ik zie het wel. Deze hot dog is bijna gaar, maar wacht geduldig op het einde van de lopende band.


One thought on “Stapvoets

Leave a comment