1.
‘Ik weet nog’, vertelt hij me, ‘ik weet nog de eerste keer dat ik klaar stond om uit een C-130 te springen. Honderd keer heb ik dat misschien wel gedaan. Dat hoort bij paracommando zijn. We werden hard getraind. We waren de elite. Soms moesten we drie minuten met elkaar boksen, zonder handschoenen en je mocht niet afweren. Deed je het toch, dan begon de klok opnieuw.’
‘Ik was enorm zenuwachtig, toen ik in de rij stond voor die eerste sprong. Twee jongens voor mij durfden niet. Dat maakte het erger, want in volle vlucht moesten zij aan de kant schuifelen, plaats maken voor de volgende. Chaos en geroep van de sergeant. Later leerde ik een truuk om ermee om te gaan. Je moet gewoon altijd als eerste springen. Wat ze ook zeggen, ook soldaten zijn bang.’
2.
China Keitetsi was negen toen ze in Oeganda werd ingelijfd als kindsoldate in het leger van Museveni. Pas op haar negentiende zou ze kunnen ontsnappen. De tien jaren van gruweldaden, bloed en misbruik schreef ze van zich af in een boek. In 2003 werd ze door de ngo waarvoor ik destijds werkte, uitgenodigd om naar België te komen als getuige op een congres.
Na het congres had China nog een vrije dag in Antwerpen. Ik kreeg de opdracht om haar te begeleiden en haar wat wegwijs te maken in de stad. Ik had geen idee welke vrijetijdsbesteding gepast is om aan een ex-kindsoldate voor te stellen, dus ik vroeg haar wat schoorvoetend: ‘Wat wil je doen?’ Haar antwoord was: ‘Uhm… Gaan shoppen? Ik heb een nieuwe jeansbroek nodig.’
De rest van de middag stond ik tussen geduld veinzende echtgenoten te wachten voor de pashokjes van de winkels. Die avond gingen we iets drinken met vrienden. We maakten lol, met z’n allen. We dronken te veel en zij plaste tussen twee auto’s, wat iedereen opnieuw in lachen deed uitbarsten. We deden de dingen die gewone twintigers doen. Niemand is voor altijd alleen nog slachtoffer.
3.
In 2002, drie jaar nadat het geluid van bombardementen was verstomd, zag ik in Prishtina, Kosovo, Servische en Albanese jongeren samen praten, drinken, werken, lachen. Er was nog steeds haat in de straten, sporadisch geweld, af en toe een aanslag. Corruptie was de regel. VN soldaten hielden de wacht.
Maar zij leefden gewoon hun leven, probeerden dingen op te bouwen. Ze organiseerden protest, hielpen weeskinderen, richtten een nieuwe studentenbeweging op onder de naam Tjetërqysh. Dat betekent: iets anders. Als het op mensen aankomt, is alles heelbaar.
4.
Ook de soldaat is bang.
Niemand is voor altijd alleen nog slachtoffer.
Als het op mensen aankomt, is alles heelbaar.
Het helpt vandaag niets maar voor morgen geeft het hoop.