We wandelen langs het water, iets wat we wel vaker doen. Hij vraagt me dan om te vertellen over vroeger, een tijd die voor hem onmetelijk ver weg lijkt en tegelijk een soort projectie naar de toekomst inhoudt. Zijn toekomst, want ooit zal hij ook zo ergens wandelen met zijn zoon of dochter, stelt hij zich voor. Misschien ook wel hier, in de buurt van het huis van opa.
Ik trek een denkbeeldige lade open en kies een verhaal voor hem uit. Dat ik in de middelbare school – nog zo’n in de tijd verborgen mythische plek, maar dan voor hem al wat dichterbij – ooit een schoolkrantje heb opgestart. Het heette Utopia, wat stond voor Universeel Tijdschrift voor Onnozele Pseudo-intellectuele Asocialen, of toch iets in die trant. Ik was het vriendje van de hoofdredactrice, wat mij qua puberstatus wel wat punten opleverde. We waren vijftien, sliepen stiekem nog onder kinderlijke donsdekens met een foto van een ferrari testarossa erop, maar deden alsof we perfect wisten hoe de wereld was. Na het tweede nummer moesten we, zoals te verwachten viel, al bij de directeur komen wegens smaad.
Maar al die details vertel ik niet. Wel het grappige verhaal van hoe ik met een vriend voor dat tijdschrift een compleet absurde reportage maakte over de Geheimzinnige Scheldevuller. Aangezien die rivier start als een onooglijk beekje om uiteindelijk uit te monden in een stroom zo breed dat er containerschepen op kunnen varen, kon het immers niet anders dan dat er iemand onderweg stiekem regelmatig water kwam bijvullen. De foto’s bij het artikel toonden mijn vriend die vermomd met zonnebril en arafatsjaal, een plastic fles mineraalwater in de rivier goot. Pubers blinken uit in dwaze humor, maar soms schieten ze al eens per ongeluk raak.
We lopen verder langs het kanaal, in de richting van de grote sluis. Daar zullen we zoals steeds de trap opgaan en op het brugje over het water naar beneden kijken. Hij zwijgt een tijdje en lijkt na te denken, dan zegt hij dat als hij een dier zou kunnen zijn, hij voor een arend zou kiezen. Dan hang je zo hoog in de lucht en kan je alles heel goed zien want je hebt superogen en scherpe klauwen en bijna geen natuurlijke vijanden. Zo kijkt een jongen van tien naar de wereld: het ‘echte’ leven lijkt nog veraf maar is wel al in zicht. De contouren ervan beginnen zich af te tekenen. De eindeloze mogelijkheden liggen voor je uitgespreid als vormden ze een weids landschap, tot op het moment dat je je doelwit zal uitkiezen, erop focussen en dan aan een rotvaart erop af duiken, vleugels wijd, snavel en klauwen vooruit. Dit zal ik worden.
En welk dier zou jij kiezen, papa? Ik moet er even over nadenken. Een schildpad, zeg ik uiteindelijk. Dat is een dier dat heel oud kan worden en alle tijd van de wereld heeft om de meest uiteenlopende dingen te ontdekken, om alle ervaringen op te doen. En als het daar zin in heeft, dan kan het zijn kop en poten intrekken en de hele wereld buitensluiten. Niemand kan hem dan iets maken.
Hij wikt mijn keuze en knikt goedkeurend. We wandelen verder maar voor we aan de sluis zijn, begint het een heel klein beetje te regenen. ‘Lopen we verder of gaan we terug?’ vraagt hij. Nog een klein stukje, zeg ik, en ik denk: als het te hard regent, kom je maar onder mijn schild.