1.
Wat moet de schrijver? De schrijver moet niks. Dat is net het mooie eraan. Het auteurschap is een van de weinige beroepen ter wereld waarin je werkelijk niks moet. Wil je een pretentieloze maar bloedspannende thriller schrijven, dan kan dat. Liever een familiekroniek die zich in de Andes afspeelt of een diepgravende karakterstudie van een stel lesbische krakers? Geen probleem. Een boek waarin niets gebeurt, een boek over Alles, een boek waarin de tijd een vortex vormt en het begin het einde is en omgekeerd, ook dat kan allemaal. Een boek dat volledig bestaat uit e-mails, een boek uitgebracht in een mannelijk en vrouwelijke editie die slechts een paar zinnen verschillen, een boek waarin elke zin van de eerste tot de laatste een vraag is. Er is werkelijk geen einde aan de mogelijkheden. Je hoeft uiteindelijk zelfs niet eens zoveel boeken te schrijven, als je dat niet wil. Dan doe je toch gewoon columnpjes. Of een blog.
Wacht, tot voor kort was er toch één ding dat je moest doen. Een keer per jaar ‘moest’ je gaan signeren op de boekenbeurs. Je deed dat graag want het blonk je ego op. Of je deed het niet graag maar genoot er dan van om heel luid te zeggen dat je het niet graag deed.
Maar tja, het hoort erbij.
Tja.
2.
Dat is nu allemaal voorbij. Deze week werd bekendgemaakt dat de Boekenbeurs te koop staat. Na jaren van dalende cijfers werd de genadeslag uitgemeten, als betrof het een Scandinavische thriller, door een rondwarend killervirus. De grote lamlegger, COVID-19. Boeken toe, einde verhaal, een bladzijde omgedraaid… de lijst met woordspelingen is eindeloos en ze zijn allemaal even triest. Maar wie weet komt er nog een mirakel, wie weet kan een onverwachte overnemer alsnog zorgen voor een cliffhanger. Wie weet wordt het wel Gent.
Hoe dan ook: het wordt niet meer zoals het was. Zelf heb ik daar een dubbel gevoel bij. Zolang ik me kan herinneren gingen we naar de boekenbeurs, mijn vader en ik. Elk jaar tot ik ging studeren. We gingen extra vroeg, parkeerden daardoor moeiteloos en doodden de tijd tot de deuren opengingen met een drankje in het café-restaurant dat zich in het complex bevond. We kochten onze tickets van een man die daar de wacht stond te houden, aan de doorgang die het etablissement met de beurszalen verbond. Hij liet ons altijd net iets te vroeg door. Zo glipten we binnen in een nog bijna lege boekenbeurs. Het kan niet waar zijn, maar in mijn herinnering leek het alsof niemand anders die geheime ingang kende en alsof alle andere mensen stonden aan te schuiven aan het loket.
Eenmaal binnen kuierden we door de zalen, tot we alle standjes hadden bezocht. Mijn vader kocht bijna nooit iets, behalve elk jaar de Snoecks Almanak – de versie met de zedige cover, niet die met de bijna blote meid – en soms al eens een boek over tuinieren. Het was het ritueel dat telde, niet de aankoop. Het miste zijn effect op mijn kindergeest niet. Ik was voorgoed verslingerd, aan boeken en aan geheime binnenwegen.
Voor de schrijvers die her en der achter hun tafeltjes zaten, hadden we weinig oog. Wij hoefden geen opschrift. Ze waren een deel van de sfeer, en dat was genoeg.
3.
Zoveel jaren later zit je daar zelf opeens. Volwassen en ontpopt tot schrijver. Gelabeld, geprijsd, ingedeeld in een genre, gerecenseerd en achter een tafeltje neergezet. Daar zit je dan, angstvallig te kijken naar hoe er zich bij die kerel naast je toch al iets dat op een rij begint te lijken heeft gevormd. Terwijl jij slechts vier mensen hebt gezien in het voorbije uur, waarvan er twee eigenlijk familie van je waren en één de weg vroeg naar het toilet. Maar dat geeft allemaal niet. Je beschouwt het als een soort boetedoening, een te betalen prijs. En niet te vergeten, er is gratis Duvel. Langzaam treedt de rust in. Je laat het gebeuren. Je draagt bij tot de sfeer. Je bent een decorstuk. Je kijkt naar de schrijvers aan de overkant, je slaat een praatje, je ziet hoe een kind met zijn vader passeert zonder dat ze jou opmerken.
4.
Maar de boekenbeurs toonde me ook de lelijke kanten van het boekenvak. Alle schrijvers krijgen een vierkante meter plaats om te signeren, of ze nu bestseller zijn of neofiet. Je ziet ze allemaal op eenzelfde plekje zitten en toegegeven, dat heeft wel iets. Maar als je dan op weg naar het toilet even per ongeluk de zaal met lifestyle boeken binnensukkelt, dan stoot je daar op een soort kartonnen tempel, – elk jaar is er wel zo een – een pronkerig geschilderd décor, drie keer zo groot als het standje van de meest erudiete romanschrijver van de grootste uitgeverij. Op de kartonnen troon zit een of andere dieetgoeroe, hoog verheven boven de mensen die in lange rijen staan aan te schuiven. In hun handen dragen ze elk een glossy salontafelboek, smachtend naar een hanenpoot op de pagina over kippensoep. Het is een les in nederigheid. Je leeft in een wereld waar jouw relevantie tanende is, en de lichtheid naar het ondraaglijke neigt.
Maar het kan altijd nog erger.
5.
Op een keer zat ik naast een Vlaamse schrijver. Zijn naam doet er niet toe. Het was een vriendelijke, al wat oudere man. Hij stelde me vragen over mijn boek, ik over het zijne. Het was zijn twaalfde of dertiende roman. Al die tijd had hij daarnaast een fulltime baan gehad, want hoewel hij toch redelijk succesvol was is het geen evidentie om in zo’n onooglijk taalgebied als het onze er ook van te leven. Menigeen moet het op het einde van de maand doen met slechts een aalmoes en wat knopen in zijn bedelbeker.
Volgende maand ging hij met pensioen en zou hij zich permanent aan het schrijven kunnen wijden. Hij keek ernaar uit. Ik zei dat het nog maar mijn derde roman was, en toen gaf hij me een goede raad. Hij zei dat je vooral moet volhouden en blijven schrijven. Niet opgeven als een boek eens weinig aandacht krijgt of een slechte recensie. Als het goed is, komt de beloning er ooit wel aan.
Op dat moment liep er een man voorbij en de schrijver naast me leek wel op te springen. Het was een onopvallende man – een beetje slordig haar, wat overgewicht, een lelijke trui – die langzaam over het gangpad slenterde, de handen diep in de zakken.
‘Ken je hem niet? Dat is X.’, zei mijn tafelgenoot en hij sprak een naam uit die inderdaad vaag een belletje deed rinkelen. Het ging om een recensent, of beter om een soort kunstpaus van het literaire vak die verantwoordelijk was voor de boekenbijlage van een bekende krant. Ik had de man niet herkend, want ik had er nog nooit contact mee gehad en het was ook niet mijn krant.
Mijn collega probeerde X’s aandacht te trekken.
‘X ! Hé, X! Hiero!’.
Hij riep steeds luider, gebaarde met beide handen, maar de man scheen hem niet te horen, ook al was hij nu slechts op een meter of twee afstand, en slenterde rustig verder.
‘Hij hoort me niet’, zei de schrijver.
En toen, ietwat verbeten: ‘Hij wil me niet horen!’
We keuvelden nog een tijdje verder, maar ik kon me niet meer ontdoen van een diep gevoel van medelijden met deze man, die zo vol overtuiging sprak over volhouden, maar zich tegelijk zo aan de voeten wierp en afhankelijk maakte van de mening van een ander. Literatuurpausen zijn aan het einde van de dag ook maar gewoon journalisten die zich stiekem schrijver wanen in het diepst van hun gedachten en in de grote boekenbeurs van het leven zijn alle signeertafeltjes even groot. Het is niet nodig om te knielen.
Mijn signeersessie was voorbij, hij had nog een uur te gaan. Ik nam afscheid, kwam even later echter weer terug, kocht zijn boek en liet het signeren. Hij schreef er iets leuks in.
6.
Wat moet de schrijver? De schrijver moet niks. Behalve op de boekenbeurs gaan signeren, maar het ziet ernaar uit dat zelfs dat binnenkort niet meer moet. Hoe dan ook: die vrijheid is een godsgeschenk, met of zonder beurs. Het zou fijn zijn als de boekenbeurs bleef bestaan, als er ergens een plek bleef waar kinderen aan de hand van hun vader een wereld konden zien opengaan. Het zou ook fijn zijn voor de schrijvers, die dan naar hartelust decorstuk kunnen blijven spelen en ondertussen gratis drinken. Maar als het echt niet anders kan, dan drinken en dromen we wel elders.
